Voor choreografe Karolien Verlinden begint alles bij de realiteit. Niet bij de epische, grootse gestes, maar in de subtiele dagdagelijkse beweging: hoe mensen lopen, hoe ze op een bankje zitten, wat hun lichaamstaal verraadt over hun omgang met elkaar. Verlinden (°1981) heeft iets te zeggen over dat menselijk bewegingsidioom, al resulteert dat nooit in voorstellingen-met-een-verhaaltje. Liever dan de realiteit zelf eenvoudigweg te tonen, onderzoekt ze immers hoe ze in haar danstaal zo ver mogelijk van dat herkenbare basismateriaal kan weggeraken, hoe ze die alledaagse bewegingen kan vervormen of abstraheren zodat die een nieuwe, andere realiteit onthullen – eentje met een hoek af.
Tijdens haar opleidingsjaren werd het duidelijk dat ze niet het spoor van het zuiver dansante werk zou volgen, maar dat ze een danstaal wilde ontwikkelen die buiten zichzelf ook iets anders zou uitdrukken, op een manier die voor veel mensen toegankelijk is
Verlindens vocabularium laat zich moeilijk in een hokje plaatsen. Opgeleid aan de Rotterdamse CODARTS heeft ze een sterke danstechnische achtergrond, maar tegelijkertijd werd het haar tijdens die opleidingsjaren duidelijk dat ze niet het spoor van het zuiver dansante werk zou volgen, maar dat ze een danstaal wilde ontwikkelen die buiten zichzelf ook iets anders zou uitdrukken, op een manier die voor veel mensen toegankelijk is. De ontmoeting met geluidskunstenaar Wannes Deneer en regisseur Jef Van Gestel resulteert in 2005 in de oprichting van het collectief Tuning People én in voorstellingen waarin geluid, theater en dans elkaar versterken, in wisselende verhoudingen, maar altijd in gesprek met elkaar.
‘Danstheater’, dus? ‘Beeldende’ dans? Of ‘geluidsdans’? Voor alle drie valt iets te zeggen. Verlinden noemt Pina Bausch en Jonathan Burrows (en diens werk met Matteo Fargion) als inspiratiebron, maar daarnaast vallen vooral namen van beeldende kunstenaars als filmmaker Jacques Tati of fotograaf Erwin Wurm. Ook de liaison tussen beweging en geluid is een blijvende fascinatie. De eerste samenwerking tussen de Tuners ontstaat rond een ‘geluidskostuum’ (Tuning People#1, 2005) waarbij de bewegingen van Verlinden via aan het lichaam gekoppelde elektronica live de soundtrack creëeren. De mix van theater, dans, geluid en beeldende kunst krijgt voor het eerst echt vorm in de voorstelling Tape voor kleuters (2011), waarin het spel van kinderen de aanleiding vormt voor een kleurrijke, associatieve voorstelling voor vierplussers. De observatie van het dagdagelijkse gegeven (het kinderspel) wordt door de Tuners vervormd en uitvergroot tot een vrolijk-absurd universum op het toneel.
In de samenwerkingen binnen Tuning People ligt het voor de hand dat er naar evenwicht dient te worden gezocht tussen de verlangens van elke maker; dat er dus concessies moeten worden gedaan. Om zich vrijer te kunnen ontwikkelen in de ‘eigen’ discipline creëren Deneer, Van Gestel en Verlinden dan ook regelmatig buiten het collectief, al lijkt voor Verlinden het gebruik van geluid als vervreemdend element een vaste waarde. In dUb (2015) bijvoorbeeld dansen de jonge performers op kousenvoeten, maar wordt door nasynchronisatie van geluid de suggestie gewekt van verschillende ruimtes: je hoort het geluid van voetstappen op grind, in de sneeuw, in plassen.
In dUb is de poëtica van Verlinden helder leesbaar. Aanknopingspunt is het verlangen om bepaalde vaste verwachtingspatronen bij het publiek te doorbreken, om te wijzen op de ingesletenheid van bepaalde routines. Wat gebeurt er wanneer die realiteit zich niét gedraagt zoals verwacht? Wanneer je elke dag blindelings naar je werk loopt, en er die ene dag een muur op je pad blijkt te staan? Het doorbreken van een bepaald stramien van beweging wordt door Verlinden geabstraheerd tot een danstaal en vervolgens opnieuw in een herkenbare context geplaatst, waardoor er een ontregelend effect optreedt. Denk aan het geanimeerde bewegingspatroon van voetballers of basketbalspelers, en haal vervolgens hun bal weg.
Het is tekenend dat Verlinden graag werkt met niet-professionele dansers. In dUB gaat het om een groep ongeschoolde jonge mensen, in Synchroon staan twee dansers en één acteur op het toneel. De focus ligt voor de choreografe immers nooit op het creëren van een danstechnisch perfect stuk, Verlindens aandacht gaat juist sterk uit naar het imperfecte, het afwijkende, dat wat niét virtuoos is.
Die verschuiving van realisme naar absurdisme is meer dan een esthetische beslissing. Er zit ook een ideologische ondertoon aan, geworteld in Verlindens interesse voor sociologie. De gedragingen en verwachtingen van mensen tegenover elkaar, maar ook het blootleggen van de manier waarop deze verwachtingen zich laten manipuleren, zorgt voor een licht-subversieve toets in haar werk. Door een publiek te confronteren met de evidentie van bepaalde patronen in denken en doen, stelt Verlinden deze patronen in vraag – net zoals de schijnbaar onschuldige misverstanden in de films van Jacques Tati de illusie doorprikken van een immer smooth lopende samenleving.
Het gaat daarbij niet alleen over patronen in beweging – zoals in dUB – maar ook in vastgeroeste ideeën of vooroordelen, zoals in Synchroon (2017).
Het is tekenend dat Verlinden graag werkt met niet-professionele dansers. In dUB gaat het om een groep ongeschoolde jonge mensen, in Synchroon staan twee dansers en één acteur op het toneel. De focus ligt voor de choreografe immers nooit op het creëren van een danstechnisch perfect stuk, Verlindens aandacht gaat juist sterk uit naar het imperfecte, het afwijkende, dat wat niét virtuoos is. Als docent aan de Toneelacademie Maastricht geeft ze les aan acteurs, die haar naar eigen zeggen bijzonder inspireren omdat hun fysieke taal vaak gestoeld is op onhandigheid, op het gebrek aan controle, waar geschoolde dansers met een onberispelijke beheersing haar nauwelijks nog kunnen verbazen. In het stuntelige schuilt een grote schoonheid – alweer loert daar de geest van Tati om de hoek.
De voorkeur voor de spontane frisheid van niet-professionele dansers levert mogelijkheden op, maar ook beperkingen – niet elke gedroomde dansfrase kan worden gerealiseerd. Dezelfde spanning tussen vrijheid en begrenzing doet zich voor in de keuze van Tuning People om regelmatig voorstellingen te maken voor kinderen. De blik van dat jonge publiek is open en zonder narratieve dwang, maar anderzijds botst een voorstelling voor pakweg kleuters onvermijdelijk op inhoudelijke en praktische grenzen. De ‘doelgroep’ is voor de Tuners evenwel nooit een gegeven; ze dient zich aan tijdens het maakproces. Zo was er eerst de fascinatie voor de kleur, de textuur, de klank van een stuk tape – en pas in tweede instantie de idee om dat materiaal in te zetten in een productie voor kleuters. Tegelijkertijd speelt bij Verlinden toch ook een maatschappelijk geïnspireerd verlangen om een jong publiek in contact te brengen met een toegankelijke vorm van hedendaagse dans. De kinderen van nu zijn immers het potentiële danspubliek van later.
Wie het parcours van Karolien Verlinden overschouwt, ontdekt zo in alle aspecten van haar werk een organisch samengaan van artistieke keuzes en sociale gevoeligheid. In die zin schuilt er een grote logica in de manier waarop haar danstaal sinds 2005 is geëvolueerd. Van de strakheid van de ‘zuivere’ dans tijdens haar opleiding maakte ze de sprong naar een vooral theatraal gekleurd idoom, waarbij de choreografie ten dienste stond van het drama (Tape voor kleuters, Pitsers, Halve Mens, …), om vervolgens terug te keren naar een meer autonome vorm van dans, die in tegenstelling tot de eerste jaren nu wordt ingezet als sleutel tot een herkenbaar ‘drama’: het doorbreken van routines in dUB, het ontkrachten van vooroordelen in Synchroon.
De overkoepelende gedachte die heel deze vormontwikkeling overspant is daarbij behoorlijk stabiel gebleven: de idee dat zich onder die ene zichtbare realiteit meerdere realiteiten bevinden, dat zich onder de werkelijkheid met zijn soms verstikkende normaliteit nog een schat bevindt aan onontdekte, fantasierijke werelden.