Sommige gemeenten zullen hun cultuurbeleid afbouwen, maar andere kunnen zich mogelijk juist profileren als culturele hotspots.
Doemdenken zal weinig zoden aan de dijk brengen. Waarom niet veeleer op zoek gaan naar nieuwe kansen? Sommige gemeenten zullen hun cultuurbeleid inderdaad afbouwen, maar andere kunnen zich mogelijk juist profileren als culturele hotspots. Zo bleek uit dezelfde bevraging van de VVC dat er ook cultuurcentra zijn waar het programmeringsbudget stijgt. Los van Vlaamse normen of vereisten openen zich voor het lokale aanbod mogelijkheden om meer ‘op maat’ in te spelen op de noden en de dynamiek van de lokale omgeving.
Waarom het lokale dan niet veeleer begrijpen als de voedingsbodem voor nieuwe tijden, als dé oefenzone bij uitstek voor uitdagingen als korteketeneconomie, de maatschappelijke inbedding van cultuur, sectoroverschrijdende verbinding en participatie?
Dat is overigens niet alleen een uitdaging voor lokale presentatie-instellingen, maar ook voor de kunstensector zelf. Die huivert vaak van de gedachte ‘op maat van de lokale omgeving’, en ziet dan doembeelden als glad entertainment, politieke nepotisme en over het paard getilde amateurkunstenaars. Maar bekijkt de kunstensector ‘het lokale’ niet al te makkelijk als de (achtergebleven?) achtertuin van het experiment in de grote steden? Als de ingedommelde nederzettingen rond de parochiekerk waar de vernieuwing later komt en het volk nog opgevoed moet worden? Zo zijn de cultuurcentra ooit bedacht en verspreid over het land. Maar voor de toekomst is een heel andere utopie denkbaar. Een aantal sociale uitdagingen waartoe ook de kunstensector zich zal moeten verhouden (vergrijzing, vergroening, verkleuring,...), tonen zich juist lokaal heel concreet. Waarom het lokale dan niet veeleer begrijpen als de voedingsbodem voor nieuwe tijden, als dé oefenzone bij uitstek voor uitdagingen als korteketeneconomie, de maatschappelijke inbedding van cultuur, sectoroverschrijdende verbinding en participatie?
Het is geen toeval dat kunstenorganisaties steeds meer op zoek zijn naar diverse horizontale, sectoroverschrijdende verbindingen, zoals in lokale Green Track-netwerken of in het kader van Pulse, het transitienetwerk cultuur.
Op sommige plekken is dat al geen utopie meer. In de praktijk van kunstenaars en gezelschappen zie je een groeiende interesse voor bijvoorbeeld werken in de publieke ruimte en experimenten met nieuwe vormen van (co)creatie. Ze ontwikkelen andere presentatieformats, ook buiten de muren van schouwburgen en kunsthuizen: van het lokale rusthuis tot de Fordfabriek bij Genk. Die keuze motiveren ze niet zozeer vanuit het idee dat ‘de sector moet dringend iets doen aan zijn draagvlak’, wel vanuit het besef dat onze samenleving als geheel voor een aantal sociale, economische, politieke en ecologische uitdagingen staat, waar de kunsten niet van los te maken vallen. Ze zien in de verbeeldingskracht en de subversiviteit van de artistieke blik een mogelijke bijdrage aan een breder proces van maatschappelijke transitie naar een duurzamere samenleving. Het is dan ook geen toeval dat kunstenorganisaties steeds meer op zoek zijn naar diverse horizontale, sector-overschrijdende verbindingen, zoals in lokale Green Track-netwerken of in het kader van Pulse, het ‘transitienetwerk cultuur’.
Ook voor cultuurcentra liggen hier nieuwe mogelijkheden. Eerder dan de etalage van (elders geproduceerd) werk, kunnen ze die nieuwe toekomst mee vormgeven, als ‘borrelpotten’ voor de cultuur van de toekomst, als ateliers voor ontwikkeling, creatie en participatie. Individueel én collectief zijn de cultuurcentra nu al volop bezig met het herdenken van hun opdracht, hun structuur, hun infrastructuur en werkprocessen.
Tijd voor transitiebeleid
Kortom, we moeten de ‘spreidingskwestie’ vandaag veel breder bekijken dan als een louter probleem van krimpende speelreeksen. De lokale presentatie van kunst staat op een tweespalt, tussen consolidatie en transitie. Niemand twijfelt eraan dat het fijnmazige netwerk van culturele infrastructuur en kunstenaanbod in de Vlaamse ‘nevelstad’ een grote troef is. Maar ‘verankeren’ betekent tegelijk ook ‘veranderen’. En dat wordt geen sinecure. Zowel beleidsmakers, presentatieplekken als artistieke producenten mogen dan wel aanvoelen dat het aloude cultuurpolitieke ideaal van ‘spreiding van hoge kunst’ steeds meer aan het eroderen is, dat ideaal zit op vele plekken wel nog altijd stevig ingebakken in de bakstenen en de overgeleverde werkmodellen in bijvoorbeeld cultuurcentra. Daaraan morrelen is voorlopig erg kwetsbaar. Het vergt een complex proces dat tijd en ruimte biedt voor ontwikkeling, en dus een investering in een zoektocht waarvan de uitkomst niet op voorhand gegeven is. Hoe die precaire pogingen van kunstenaars en bemiddelaars met vertrouwen ondersteunen?
Bij beleidsmakers op diverse overheidsniveaus vergt de transformatie van de culturele nevelstad Vlaanderen een nieuwe denkoefening.
Daar moet beleid voor ontwikkeld worden: een transitiebeleid voor spreiding. Want ook bij beleidsmakers op diverse overheidsniveaus vergt de transformatie van de culturele nevelstad Vlaanderen een nieuwe denkoefening. Hoe zal het lokale bestuursniveau vorm geven aan zijn toegenomen autonomie? Welke nieuwe oplossingen bedenkt de cultuurminister voor het gat dat de weggevallen provincies zullen slaan in het cultuurbeleid voor het bovenlokale niveau? Een aantal steden en gemeenten experimenteert al volop met nieuwe formats voor hun kunsten- en zelfs hun kunstenaarsbeleid, met nieuwe vormen van opdrachtgeverschap, kunst in de publieke ruimte, atelierbeleid, ... Vaak betrekken ze daarbij andere beleidsdomeinen, van toerisme en economie tot stadsontwikkeling. Maar wat met kleinere steden en gemeenten, die soms te weinig longinhoud en expertise hebben om dat democratische potentieel ten volle waar te maken? Welke hefbomen kan Vlaanderen nog ontwikkelen om de kwaliteit en de diversiteit van het kunstenaanbod in de nevelstad te blijven stimuleren, terwijl het haar zeggenschap daarover heeft uitgeleverd? En hoe zullen het Vlaamse en het lokale beleidsniveau in de toekomst met elkaar in gesprek gaan, over wederzijdse ambities, doelstellingen en ondersteuningsmogelijkheden voor de kunsten in de samenleving van morgen?